Over Theo  Smit Sibinga

kwaliteitsgevoel en toewijding
tekst: Mirjam van Hengel 

Stel je voor: je bent musicus. Je hebt gestudeerd, ambitieus, vastbesloten je leven te wijden aan de muziek. Welk voorwerp zal dan je dierbaarste bezit zijn?
            Je instrument. Het instrument dat je jaren bij je hebt gedragen, waarop je je toonladders oefende, jaar in jaar uit, het instrument dat aanvankelijk misschien veroverd moest worden, wakker geschud, en dat gaandeweg bij je is gaan horen als een dierbare vriend, een metgezel op wie je zuinig bent en die je beschermt waar en wanneer het nodig is. Een stevige koffer eromheen, een eigen stoel onderweg op reis, want er mocht eens iets misgaan.
            Iets mis ging er zeker, met het instrument van de musicus die we hier portretteren: Theo Smit Sibinga. Geboren in 1899 op Java, in het wegglippend staartje van de negentiende eeuw. Een man met een grote gevoeligheid voor kunsten. Hij tekende en schilderde graag, volgde daartoe lessen, en hij hield van literatuur. Maar zijn grootste liefde gold de muziek. Hij speelde cello en al toen hij net achttien was componeerde hij zijn eerste twee liederen, op de zangerige dichtregels van Guido Gezelle: ‘Daar hipt en wipt, den tak omtrent / een pimpemeesk’, half zonneblend.’
            Soms zou in zijn eigen gedichten, later, iets van de natuurminnende toon van Gezelle terugkeren – ‘de bijen zoemen / om zonnebloemen.’ Zoeken naar schoonheid en kwaliteit zou een van de constanten van zijn leven blijven, hoe zwaar dat bij tijd en wijle ook zou zijn.
 
Beginnend componist
Theo Smit Sibinga was de zoon van Egbert Smit Sibinga, werktuigbouwkundig ingenieur, en Sophie Schim van der Loeff, pianopedagoge en mede-oprichtster van het Amsterdamsch Muzieklyceum. Hij groeide op in Nederlands-Indië maar volgde een belangrijk deel van zijn opleiding in Amsterdam, onder meer als het gezin met groot verlof was. Cello studeerde hij bij Bertrand Drilsma, Marnix Loevensohn en Gerard Hekking, de toenmalige solo-cellist van het Concertgebouworkest. Compositie leerde hij bij dirigent en componist Cornelis Dopper. Na zijn middelbare school behaalde hij in Amsterdam zijn muziekonderwijs-diploma en vertrok daarmee, tegen de zin van zijn vader, in 1921 naar Nederlandse-Indië, om er vijfentwintig jaar te blijven.

1900: Theo Smit Sibinga 1 jaar

1922: Theo Smit Sibinga 23 jaar 

1923: Theo Smit Sibinga 24 jaar

Hij trouwde met Annelies Jonkers en kreeg twee kinderen: Cees, geboren op 17 juni 1939, en Gerrie, op 29 april 1942.
            Twee jaar lang genoot hij er van zijn beginnende carrière als cellist, totdat een operatie aan zijn linkerhand hem het professioneel spelen onmogelijk maakte. Om dichtbij de muziek te blijven ging hij aan de slag als koor- en orkestdirigent en als muziekcriticus bij het Soerabajasch Handelsblad totdat hij een baan kreeg bij de Bataafse Petroleum Maatschappij. Jarenlang werd hij uitgezonden naar alle uithoeken van de archipel maar ondertussen bleef hij spelen voor zijn plezier en begon het componeren serieuze vormen aan te nemen. Hij schreef pianowerken en zijn Eerste strijkkwartetin C, en in 1932 begon hij aan wat zijn beroemdste werk zou worden: de drie Indische Nocturnes: Java Rhytme, Passar Toradjaen Gong Bali. Muziek waarin hij iets probeerde te vangen van het land waar hij woonde.

Theo Smit Sibinga periode 1931 - 1937

 
Indië en de oorlog
Van Indië hield hij. In een van zijn gedichten schreef hij over ‘de wijdgewelfde tropennacht’, over de vreemd verstilde pracht van sterrenlicht en het bronzen gonggeluid in de verte. Over de vlammende vuurvliegjes en de gonzende cicaden. En vaak schilderde hij het landschap en de mensen die er woonden: een aquarel van dromerige palmbomen, een klein meisje in sarong, gehurkte mannen op de markt, kleurig en met trefzekere lijnen.
            Zoals voor velen in die tijd was het oude Indië voor hem een betoverende wereld van lokkende geuren en geluiden, van verlangen en wonderlijke sereniteit. Maar óók als bij zovelen werd de tover van het land ruw verstoord door de oorlog.

Aquarellen gemaakt door Theo Smit Sibinga

           Direct na de Japanse invasie in 1941 werd Smit Sibinga gemobiliseerd en kort daarop als officier krijgsgevangen genomen. Hij kwam in kamp Struiswijk terecht, bij Batavia, en later in Bandoeng, kamp Tjihapit. Lange, harde jaren volgden. Zijn vrouw en kinderen zag hij niet, die zaten in een interneringskamp elders. Muziek maken was onmogelijk want hij had zijn persoonlijke bezittingen, waaronder zijn cello, bij aankomst moeten inleveren. Wel vond hij andere manieren om het moreel hoog te houden. Van fietsspaken fabriceerde hij smalle gutsjes waarmee hij houtsnijwerk maakte; hij ruilde eten voor papier zodat hij kon tekenen. Er is een tekening bewaard gebleven van zijn slaapplaats: een houten brits, een koffer, een rek met keukengerei.

Vrachtautootje gemaakt in het kamp voor zijn zoon.

Japans krijgsgevangene nummer en Theo's KNIL identiteitsplaatje.

1943: zijn slaapplaats in Kamp Struiswijk.

Houtsnijwerk gemaakt door Theo Smit Sibinga

Regelmatig zonderde hij zich af om te componeren. De tweede Indische Nocturne, Passar Toradja, schreef hij in het kamp, net als het grootste gedeelte van de Kantjil-fantasie, een stuk voor piano en orkest. Een van de aantekeningen in de latere partituur daarvan laat een glimp zien van wat het mogelijk betekende om via muziek en verhalen de gruwelen van de actualiteit te ontvluchten: ‘De Kantjil-Fantasie wil getuigen van dier, mensch en natuur in de Oost-Indische Archipel, zoals zij herleven in de Dwerghert verhalen’. Goed denkbaar dat die volksverhalen, over de kantjil die niet sterk is maar slim moet zijn, de gevangenen tot troost waren. Slim werden ze zelf ook. Smit Sibinga vervaardigde voorwerpjes die impliciet de draak staken met de kampleiding – een pijpekop symboliseerde ‘de Jap die de zure pijp rookt’, een ander houtsnijwerkje het ‘haantje dat Victorie kraait’. En eenmaal portretteerde hij een van de Japanse bewakers, waarmee hij de vlucht van een aantal medegevangenen mogelijk maakte: tijdens een poseersessie zorgde hij dat de bewaker stil bleef zitten – het portret is overgeleverd en getuigt inderdaad van grote concentratie – onderwijl zijn plicht verzakend, waardoor achter zijn rug om een gierwagen met drie erin verstopte Australiërs het kamp uit kon rijden. De inventiviteit was groot, de geest werd niet gebroken.
            Niet dat de somberte haar kansen niet greep. Gedichten die Smit Sibinga in de kampjaren schreef ademen leed en vertwijfeling.
 
Och arme ziel, die als gevangene
In Kempei’s wrede macht verkeert;
Gij zijt een, levend nog, gehangene
Die op zijn laatste adem teert.
 
Maar hij schreef ook ‘De Blom’, midden in de oorlog, over de zonnebloem die hij kon zien vanuit de barak waarin hij lag met zijn medegevangenen, ‘geperst / In nauw bestek, op vloer en planken’. Het perspectief daarvan doet denken aan dat van Anne Frank die in haar dagboek steeds terugkeerde naar die ene boom die ze zag vanuit het raam op de zolder van het Achterhuis en die haar troost bood, uitzicht op een wereld groter dan die van gevangenschap.
 
Diep gegroefde stengel schoot
Omhoog uit vruchtbaar plekje op aarde
Tooiend zich met blad en loot
Steeds hoger, hoger tot zij baarde
Trotse bloemknop, als een kroon
Omkranst door lover; de voleinding
Van ’t ontwerp in groene toon
Zo wonderbaarlijk van omlijning.
 
’t Schone der natuur geschiedt
Daar voor mijn luik, en ik geniet
 
In het vroege najaar van 1945 kwam de oorlog ten einde. Gevangenen konden hun persoonlijke spullen inpakken en de kampen verlaten. Wat er toen gebeurde: Smit Sibinga kreeg zijn cello terug, zijn eigen dierbare instrument. Maar niet zoals hij hem had ingeleverd. De cello was door de Jappen met een bajonet doorstoken en in stukken uiteen geslagen.

Door de Jap beschadigde cello: rechts het bajonet gat

Door de Jap beschadigde cello: gerestaureerd door Willem Mieras

Willem Mieras

Het was voor zijn kinderen later een van de weinige verhalen die ze van hem hoorden. Hun vader zou blijven zwijgen over de oorlogsjaren, maar hoe hij de cello in plankjes terug had gekregen vertelde hij wèl. Hoe hij de stapel hout mee had genomen op de boot, terug naar Holland. Hoe later een bevriende vioolbouwer, Willem Mieras, hem weer in elkaar zette. Bespeelbaar werd het instrument nooit meer, maar het heeft zijn hele verdere leven bij hem in huis gestaan en in plaats van dat het nog muziek maakte, vertelde het een verhaal. Een verhaal van tegenslag en weer opveren, van liefde voor muziek die obstakels weet te overwinnen.

Terugkeer en voortgang
Het zijn die oorlogsjaren die Smit Sibinga gestempeld hebben en die meespeelden in het verdere verloop van zijn leven. Verzwakt door de kamptijd werd hij afgekeurd door de BPM en verliet hij zijn geboorteland. Hij ging met zijn gezin in Amstelveen wonen en kreeg in 1948 nog een dochter, Els. Hij pakte zijn werk in de muziekwereld weer op en trad toe tot de directie van het Muzieklyceum in Amsterdam, waar ook zijn moeder doceerde en hij uiteindelijk adjunct directeur werd onder Everard van Royen.
Hij gaf les, begeleidde zijn leerlingen en was een graag gezien persoon op school. Daarnaast componeerde hij veelvuldig en verwierf zijn werk gaandeweg een plaats binnen de Nederlandse muziekwereld. Hij schreef koorwerken, liederen, Trois images voor fluit en harp, een tweede strijkkwartet, stukken voor uiteenlopende blazers en de Heroïsche Ouverture, ‘gewijd aan de helden der Slag in de Java-zee’. In een toelichting bij dat laatste stuk schreef hij over het slotgedeelte: ‘Beheerst door het statige tempo van de treurmars, geeft de Marcia Funebre uiting aan gevoelens van eerbied en trots, droefheid en aandoening die ons bezielen bij de gedachten aan hen, die met heldenmoed hun leven gaven’.

advertentie Theo Smit Sibinga

Fransje en Beer overleefden het Kamp Kampili.

Voorleesboek gemaakt door Theo Smit Sibinga

Vaak componeerde hij in Franse stijl en droegen zijn stukken Franse titels als Sonatine à deux voix pour le Clavecin of Enfants-Poètes. Ze pasten binnen de traditie van zijn leermeester Dopper en sloten aan bij zijn liefde voor Ravel en Debussy. Maar ook de Indische reminiscenties bleven terugkeren, zoals in het lied op een tekst van de Javaanse dichter Noto Soeroto, of in het pianostuk Lagoe Manisen de Suite concertante uit de Gordel van Smaragd. Een van de laatste werken die hij schreef was Los Borrachos, een temperamentvol stuk voor cello en piano met een Spaanse twist.

Schilderijen gemaakt door Theo Smit Sibinga

In de jaren vijftig nam zijn reputatie toe. De Indische Nocturnes werden in New York gespeeld onder leiding van Arturo Toscanini en verschillende van zijn composities werden bekroond in compositiewedstrijden van het Ministerie van O., K. en W. In 1953 zijn Suite voor fluit en piano  (eerste prijs) en de Toccata pour le clavecin; in 1956 de Enfants-Poètes. Het ensemble Quattuor Amatores, waar hij zelf in speelde, sleepte in 1955 in Bordeaux een prijs in de wacht met de uitvoering van zijn tweede strijkkwartet en nog in 1972 speelde harpiste Phia Berghout op haar afscheidsconcert een compositie van Smit Sibinga.

Quattuor Amatores, mei 1952 – Wim ter Meulen en Tilly Reesink-de Graaf (viool), Frans van Lookeren (altviool) en Do Smit Sibinga (cello)

Ook het tekenen en schilderen had hij na de oorlog voortgezet. Er zijn schetsboekjes met gedetailleerde potloodtekeningen van landerijen bewaard gebleven, boeren achter een paardespan, een zacht portret van zijn echtgenote Annelies. Ook maakte hij kleurrijke stillevens met bloemen, die zijn eerdere Indische natuurtaferelen in herinnering brengen.

Tekeningen gemaakt door Theo Smit Sibinga

Nalatenschap
In 1958 overleed Theo Smit Sibinga, naar verluidt in het harnas, terwijl hij zijn oude vriend Willem Mieras zijn Concert voor gitaar en orkestdat nèt af was, op de piano voorspeelde. ‘Met Smit Sibinga is een zeer fijnzinnig, bekwaam en intens-muzikaal componist van ons heengegaan’, schreef Everard van Royen in zijn in memoriam. Wat zijn nabestaanden rest is een rijkdom aan artistieke producties: schilderijen en tekeningen, gedichten, en vooral heel veel muziek ondanks het feit dat er tijdens de oorlog veel verloren is gegaan.
            ‘Kwaliteitsgevoel is een verworvenheid van de beschaafde mens’, schreef hij in een van zijn aforismen en zijn eigen gevoel voor kwaliteit en kunst heeft een belangrijk deel van zijn bestaan bepaald. Het leven onderzoeken en het goede behouden, dat is wat zijn kinderen van hem geleerd zeggen te hebben. Op een van de foto’s die er van hem is bespeelt hij de cello die met hem terugkeerde uit de oorlog: aandachtig en toegewijd.

Meer informatie over Theo Smit Sibinga, zoals een Engelstalige biografie en zijn composities, treft u ook op de website van de Leo Smit Stichting.